De blindgeborene
- Vierdag: 2-3-2008, 4e van de 40 dagen
- Boek: Johannes
- Perikoop: Johannes 9,1-41
- Vertaler: Adriaan Soeting
Vertaling
Johannes 9:1-41 De blindgeborene
1
In het voorbijgaan zag hij een mens
die blind was van zijn geboorte af.
2
Zijn leerlingen dan vroegen hem:
Rabbi, wie heeft gezondigd,
hij of zijn ouders,
dat hij blind geboren is?
3
Jezus antwoordde:
Deze heeft niet gezondigd,
en zijn ouders evenmin.
Maar (hij is blind geboren)
opdat het werk van God in hem
geopenbaard zouden worden.
4
Wij moeten de werken doen
van hem die mij gezonden heeft,
zolang het dag is.
Er komt een nacht,
waarin niemand kan werken.
5
Zolang ik in de wereld ben,
ben ik het licht voor de wereld.
6
Nadat hij dit gezegd had,
spuwde hij op de grond,
maakte slijk van dat speeksel
en streek dat slijk over zijn ogen.
7
Hij zei tot hem:
Ga naar de vijver van Siloam=
(Siloam betekent ‘gezonden’)
en was je.
Hij ging erheen, waste zich,
kwam terug, en kon weer zien.
8
De buren dan
en zij die vroeger gezien hadden
dat hij bedelaar was, zeiden:
Is hij dat niet die zat te bedelen?
9
Sommigen zeiden:
Dat is hij.
Anderen zeiden:
Nee, het is iemand die op hem lijkt.
Hij zelf zei:
Ik ben het wel.
10
Zij zeiden dan tot hem:
Hoe zijn [dan] je ogen geopend geworden?
11
Hij antwoordde:
De man die Jezus heet, maakte slijk,
streek daarmee over mijn ogen
en zei tegen mij;
‘Ga naar Siloam en was je’
Ik ging erheen
en nadat ik mij gewassen had,
kon ik weer zien.
12
Zij zeiden tegen hem:
Waar is hij?
Hij zei:
Ik weet het niet.
13
En ze brachten hem die vroeger blind was
naar de Farizeeën.
14
Nu was het sabbat
op de dag waarop Jezus het slijk maakte
en zijn ogen opende.
15
En opnieuw vroegen ook de Farizeeën hem:
hoe hij weer zien kon.
Hij zei tot hen:
Hij streek slijk over mijn ogen,
ik waste mij en ik kan weer zien.
16
Sommigen van de Farizeeën zeiden:
Deze mens is niet van God,
want hij houdt de sabbat niet.
Maar anderen zeiden:
Hoe kan een mens die zondaar is, deze tekenen doen?
Er was verdeeldheid onder hen.
17
Zij spraken de blinde opnieuw aan:
Wat zeg jij van hem?
Want jou heeft hij de ogen geopend.
Hij zei:
Hij is een profeet.
18
De Joodse leiders geloofden niet,
dat hij blind geweest was
en weer zien kon,
totdat zij de ouders van hem die weer zien kon
hadden aangesproken
19
en zij vroegen hun:
Is dit uw zoon,
waarvan u zegt dat hij blind geboren is?
Hoe kan hij nu dan zien?
20
Zijn ouders antwoordden:
Wij weten dat dit onze zoon is
en dat hij blind geboren is.
21
Maar hoe het komt dat hij nu kan zien
weten wij niet.
En wie hem de ogen geopend heeft
weten wij ook niet.
Vraagt u het hemzelf, hij is oud genoeg,
om voor zichzelf te spreken.
22
Dit zeiden zijn ouders,
omdat zij bang waren voor de Joodse leiders.
Want die Joodse leiders hadden al onder elkaar besloten,
dat, indien iemand hem als Messias mocht belijden
hij uit de synagoge zou worden verbannen.
23
Daarom zeiden zijn ouders:
Hij is oud genoeg, vraagt u het hemzelf.
24
Zij riepen dan voor de tweede keer de man die blind geweest was
en zeiden tot hem:
Geef God de eer!
Wij weten dat deze mens een zondaar is.
25
Maar hij antwoordde:
Of hij een zondaar is, weet ik niet.
Eén ding weet ik,
ik was blind en kan nu weer zien.
26
Zij dan zeiden tot hem:
Wat heeft hij aan je gedaan?
Hoe heeft hij je ogen geopend?
27
Hij antwoordde hun:
Ik heb het u al gezegd maar u hebt niet geluisterd.
Waarom wilt u het nog eens horen?
Wilt u soms ook leerling van hem worden?
28
Maar zij scholden hem uit en zeiden:
Jij bent zelf een leerling van hem,
wij zijn leerlingen van Mozes.
29
Wij weten dat God tot Mozes heeft gesproken,
maar van die man weten wij niet,
waar hij vandaan komt.
30
De man antwoordde hen:
Dat is toch wonderlijk,
dat u niet weet waar hij vandaan komt,
maar hij heeft mijn ogen geopend.
31
Wij weten dat God niet naar zondaars luistert,
maar als iemand God dient en zijn wil doet,
luistert hij naar hem.
32
Sinds eeuwen is het niet gehoord
dat iemand de ogen heeft geopend
van een blindgeborene.
33
Indien deze man niet van God gekomen was,
had hij niets kunnen doen.
34
Zij gaven hem ten antwoord:
Jij bent geheel in zonden geboren
en wil jij ons iets leren?
En zij stootten hem uit.
35
Jezus hoorde, dat zij hem uitgestoten hadden
en toen hij hem gevonden had
zei hij:
Gelooft u in de Mensenzoon?
36
Hij antwoordde:
Wie is het dan, heer, dat ik in hem zou geloven?
37
Jezus zei tot hem:
U hebt hem al gezien;
hij die met u spreekt is het.
38
Hij zei:
Ik geloof, heer.
En hij knielde voor hem neer.
39
Jezus zei:
Ik ben in deze wereld gekomen
om een oordeel uit te spreken,
opdat zij die niet zien, zien mogen,
en opdat zienden blind worden.
40
Sommige Farizeeën die bij hem stonden
hoorden dat en zeiden tot hem:
Zijn wij soms ook blind?
41
Jezus zei tegen hen:
Als u blind was,
zoudt u geen zonden hebben.
Maar nu u zegt: wij zien,
blijft uw zonde bestaan.