De roeping van Abram
- Vierdag: 4-11-2007, 7e van de herfst
- Boek: Genesis
- Perikoop: Genesis 12,1-8
- Vertaler: Karel Deurloo
Vertaling
1
JHWH zei tegen Abram:
Ga jij
uit je land, uit waar je verwekt bent, uit je vaderhuis
naar het land dat ik je zal laten zien.1
2
Ik zal je tot een grote natie maken
ik zal je zegenen
ik zal je naam groot maken.
Wees dan een zegen.
3
Ik zal zegenen wie jou zegenen
wie jou verwenst zal ik vervloeken.
Met jou zullen gezegend worden2
alle [volks] families van de aardbodem.
4
5
Abram nam Sarai zijn vrouw mee en Lot de zoon van zijn broeder
en het bezit dat ze verworven hadden
en de lieden die ze in Haran verkregen hadden.
Zij trokken uit, om te gaan naar het land Kanaän
en zij kwamen in het land Kanaän.5
6
Abram trok het land door tot de plaats6 Sichem tot de eik Moré.
– De Kanaänieten waren toen in het land! –
7
Noten
- Nota bene de motiefwoorden: Abram ~gaat~ om te ~zien~. Vgl. 13,14 vv.↩︎
- Zegengroet met het noemen van de naam Abram, vgl. 22,18; Psalm 72,17.↩︎
- Deze (thematisch belangrijke) zin laat de NBV weg.↩︎
- In Genesis worden de getallen van de leeftijden op bijzondere wijze weergegeven.↩︎
- In contrast met 11,31.↩︎
- Plaats: Sichem is een cultusplaats.↩︎
- Het land dat JHWH zal laten ~zien~ is het land van de theofanie waar hij zichzelf laat ~zien~.↩︎
- Altaar/slachtplaats: er wordt geen offer gebracht, zoals in hoofdstuk 22. Deze altaren dienen als markering van het land.↩︎
- Oprukken: ook in het Hebr. staat er een zeldzaam woord.↩︎
- וַיִּקְרָ֖א בְּשֵׁ֥ם יְהוָֽה : קָרָא praktisch altijd uitroepen in de zin van ~proclameren~ en dus niet ~aanroepen/aanbidden~↩︎