Een nieuwe wet voor de Joden

Vertaling

1
Op die dag gaf koning Ahasveros aan koningin Ester
het huis1 van Haman die de Joden in het nauw had gebracht.
En Mordechai kreeg persoonlijk toegang tot de koning,
want Ester had verteld wie hij voor haar was.
2
De koning deed zijn zegelring af,
die hij van Haman had laten afnemen,
en gaf die aan Mordechai.
En Ester stelde Mordechai aan over het huis van Haman.
3
Nog eens sprak Ester persoonlijk tegen de koning.
Zij viel neer aan zijn voeten,
ze weende en smeekte om genade,
om het kwaad dat door Haman, de Agagiet was beraamd,
te verijdelen
en wat hij zich tegen de Joden had voorgenomen.
4
De koning reikte Ester de gouden scepter toe.
En Ester stond op, ging voor de koning staan
5
en zei:
Als het de koning goeddunkt
en ik zijn genegenheid heb gevonden
en de zaak voor de koning persoonlijk zuiver is
en ik hem welgevallig ben,
laat er dan geschreven worden
dat de brieven moeten worden herroepen
met het voornemen van Haman, de zoon van Hammedata, de Agagiet
die hij geschreven heeft
om de Joden in alle gewesten des konings te verdelgen.
6
Voorwaar, hoe zou ik het onheil kunnen aanzien
dat mijn volk zal treffen.
Hoe zou ik de uitroeiing van mijn bloedverwanten kunnen aanzien!
7
Koning Ahasveros zei tegen Ester, de koningin
en tot Mordechai, de Jood:
Zie, het huis van Haman heb ik aan Ester overgegeven
en hem heeft men aan de paal opgehangen
omdat hij zijn hand naar de Joden had uitgestoken.
8
Jullie nu,
schrijf aangaande de Joden wat goed is in je ogen,
in naam van de koning,
en verzegel het met de ring van de koning.
Voorwaar,
iets wat geschreven is in naam van de koning
kan niet worden herroepen.
9
De schrijvers van de koning werden geroepen
op die tijd,
in de derde maand – dat is de maand sivan –
op de drieëntwintigste daarvan.
En er werd precies zoals Mordechai geboden had, geschreven:
aan de Joden
en aan de stadhouders, de landvoogden
en de vorsten van de gewesten,
namelijk van Indië tot Ethiopië,
– honderdzevenentwintig gewesten –
van gewest tot gewest in zijn schrift
en van volk tot volk in zijn taal.
En aan de Joden in hun schrift en in hun taal.
10
Men schreef in naam van koning Ahasveros
en verzegelde het met de zegelring van de koning.
De brieven werden verzonden
door middel van ijlboden op paarden,
rijdend met een span vorstelijke renners
gefokt in stoeterijen,
11
dat de koning (toestemming) gaf aan de Joden
overal, van stad tot stad,
om zich te verzamelen en in te staan voor elkaars leven.
En om uit te roeien, te doden en te verdelgen,
elke macht van een volk of een gewest
die hen, hun kleine kinderen en vrouwen,
in het nauw zou brengen en hun bezit zou plunderen.
12
En wel op één dag in alle gewesten van koning Ahasveros:
de dertiende van de twaalfde maand, dat is de maand adar.
13
Een afschrift van de brief moest worden uitgevaardigd als wet
overal, van gewest tot gewest, openbaar aan alle volken,
opdat de Joden klaar zouden staan op deze dag
om zich op hun vijanden te wreken.
14
De ijlboden,
rijdend met een span van vorstelijke renners,
trokken haastig uit,
voortgedreven door het woord van de koning.
En de wet werd uitgevaardigd in de burcht Susan.
15
Mordechai kwam naar buiten
bij de koning vandaan,
in een koninklijk gewaad van blauwpurper en linnen,
met een grote gouden kroon
en een cape van fijn linnen en roodpurper.
De stad Susan juichte en verheugde zich.
16
Bij de Joden was licht en vreugde,
gejubel en eerbetoon.
17
Overal, van gewest tot gewest,
overal, van stad tot stad,
op elke plek waar het woord van de koning aankwam
en zijn wet,
was vreugde en gejubel bij de Joden,
feestmaal en een vrije dag.
Velen uit de volken van het land gingen tot het Jodendom over.
Voorwaar, vrees voor de Joden had hen overvallen.

Noten

  1. Gaat het hier wellicht over het ‘ministerie’ van Haman? Hij was tenslotte de eerste man na Ahasveros.↩︎
Scroll naar boven