Lucas 15,11-32
- Vierdag: 30-3-2025, 4e van de 40 dagen
- Boek: Lucas
- Perikoop: Lucas 15,11-32
- Vertaler: Nico Riemersma (basisvertaling), Leo van den Bogaard (opmerkingen), Joep Dubbink (eindredactie)
Inleiding
De Beispielerzählung Lucas 15,11-32 is de derde in een serie van drie 15,1-7, 15:8-10 en 15,11-32. De voorgaande twee verhaaltjes moeten in de exegese van Lucas 15,11-32 meegenomen om de clou, aan het slot, te zien: het antwoord van de vader op de reactie van de oudste zoon die zich niet mee kan verblijden.
Vertaling
11
Hij (Jezus) zei dan:
‘Iemand had twee zonen.
12
De jongste van hen zei tot de vader:
“Vader, geef mij het mij toekomende deel van het eigendom.”
Hij bedeelde hun dan het levensonderhoud1 toe.
13
Na niet veel dagen, alles bijeen gebracht hebbend,
ging de jongste zoon op reis naar een verre streek;
daar verkwistte hij zijn eigendom, reddeloos levend.
14
Toen hij alles uitgegeven had
kwam er een zware hongersnood over die streek,
ook hijzelf begon gebrek te lijden.
15
Op weg gegaan sloot hij zich aan bij één van de burgers van die streek.
Die zond hem naar zijn akkers om de varkens te hoeden;
16
hij begeerde zich te verzadigen met de schillen die de varkens aten,
maar niemand gaf ze hem.
17
Tot zichzelf gekomen sprak hij:
“Hoeveel dagloners van mijn vader hebben overvloed aan brood,
maar ik verga hier van de honger.
18
Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan
en tegen hem zeggen:
“Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegenover u.
19
Ik ben niet meer waard uw zoon genoemd te worden.
Maak mij als één van uw dagloners.”
20
Hij stond op en kwam bij zijn vader aan.
Terwijl hij nog veraf was, zag zijn vader hem
en werd van binnen diep geraakt.
Toegesneld viel hij hem om zijn hals
en kuste hem intens.
21
De zoon zei tot hem:
“Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegenover u.
Ik ben niet meer waard uw zoon genoemd te worden…”.2
22
Maar de vader zei tot zijn dienaren:
“Haal snel het mooiste kleed tevoorschijn,
trek het hem aan
doe hem een zegelring aan zijn hand en sandalen aan zijn voeten
23
en breng het gemeste kalf en slacht het,
en laten we eten en vrolijk zijn,3
24
omdat deze zoon van mij dood was en herleefde,
verloren was en is gevonden.”
En zij begonnen vrolijk te zijn.
25
Maar zijn oudste zoon was op de akker.
Toen hij aankwam en het huis naderde
hoorde hij muziek en dans.
26
Hij riep één van de knechten
en vroeg wat dat was.
27
Die zei tegen hem:
“Uw broer is gekomen
en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht
omdat hij hem gezond heeft terugontvangen”,
28
maar hij werd boos en wilde niet binnengaan.
Zijn vader, die naar buiten was gekomen, nodigde hem uit.
29
Maar hij gaf ten antwoord aan zijn vader:
“Zie, zoveel jaren dien ik u
en nog nooit ben ik aan uw gebod voorbijgegaan;
mij hebt u nooit een bokje gegeven,
om met mijn vrienden vrolijk te zijn!
30
Maar toen die zoon van u (thuis)kwam,
die uw levensonderhoud heeft opgemaakt met hoeren,
hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht!”
31
Maar hij zei tegen hem:
“Kind, jij bent altijd bij me,
en al het mijne is het jouwe.
32
Laten we vrolijk zijn en ons verblijden,
omdat deze broer van jou dood was en leefde,
verloren was en is gevonden!”‘