Wet en genade: een overweging bij Handelingen 15
Eddy Reefhuis
Moeten niet-Joden die lid worden van de christelijke gemeente zich aan de Joodse wet gaan houden? Aan het begin van Handelingen 15 leggen enige Judeese broeders in de gemeente in Antiochië uit waarom dat zou moeten. In die gemeente heten Jood en niet-Jood zonder uitzondering christen, de Judeese broeders beschouwen zichzelf blijkbaar als de meer ingewijden.
Ze hebben een punt: in het voorafgaande hoofdstuk is te lezen dat de mensen in het Griekse Lystra Barnabas en Paulus als Zeus en Hermes willen vereren. Dan snap je waar wat meer kennis van de joodse traditie goed voor is. Maar juist Paulus en Barnabas verzetten zich. Want zo voer je toch het onderscheid tussen Jood en niet-Jood weer in. Voordat je het weet, heb je dan weer mensen buitengesloten.
In Jeruzalem maakt Petrus, wijzer geworden door het visioen van het tafellaken met de vieze beesten dat hem vanuit de hemel is voorgehouden, een eind aan het gekrakeel. Hij wijst erop dat zonder de genade (die altijd ook ‘gein’ inhoudt) nog nooit iemand beter geworden is van de wet. Waarom zou je anderen er dan toe verplichten?
Jakobus, die na hem spreekt, wijst op de profetie van Amos: de toestroom van andere volken betekent het herstel van de ingestorte hut van David. Dat de Joodse traditie centraal staat, ontkent hij niet. Maar hij draait de rollen om. Niet wat ‘wij’ vanuit de Joodse traditie voor ‘hen’, de volken, kunnen betekenen, maar wat zij voor ons betekenen, daar gaat het volgens hem om.
De wet van Mozes kunnen we niet missen. Gelukkig zorgt de synagoge ervoor dat we die wet blijven horen. Maar die verstaan we dus voortaan inclusief. Niet alleen met het oog op de anderen, maar ook, door en met die anderen, met een nieuwe kijk op onszelf.
In die Geest eensgezind – niet door een compromis te sluiten, maar door zichzelf en hun onderlinge verschillen te overwinnen – schrijft de gemeente in Jeruzalem hoe het wel kan. Geen afgodendienst, geen ontrouw, geen bloedvergieten, ook niet stiekem. Of dat vier verschillende punten zijn of dat ze samenhangen? Bij het beantwoorden van die vraag komt hernieuwde lezing van ‘Mozes’ allicht goed van pas.
Die hernieuwde lezing is niet alleen het kennis nemen van brieven en andere teksten. Met de brief gaan twee afgezanten mee. Want teksten komen pas tot leven als je ze samen leest en bespreekt, en als daar ook iets mee wordt gedaan.
Is dat levende traditie? Of is het een nieuw verbond? Zou het ook beide kunnen zijn?