Ezechiël 18,1-32

 


Vader en zoon

“Vader en zoon, en dat gaat maar door”?

In Ezechiél 18 gaat het over een vader en zoons. Dit hoofdstuk valt op door het weinig profetische karakter. Geen “zo spreekt de Heer” horen we, het is eerder wijsheid wat de profeet hier beoefent. Ez. 18:1-4 benadrukt de persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder mens voor God. Het is de vraag of het spreekwoord over de zure druiven een bestaand spreekwoord was. Het komt in het OT alleen nog voor in Jer. 31:29, en wordt ook daar beschouwd als een verwerpelijke wijze van redeneren.1 Zou het niet bij voorbaat al een ironische uitspraak geweest kunnen zijn, of zelfs door een profetische schrijver bedacht om het denken over erfelijke zondigheid belachelijk te maken? Hoe dan ook, deze verzen maken het onmogelijk, je nog te verschuilen achter de zonden van het voorgeslacht. Want spreekwoord of geen spreekwoord, die gedachtegang moet er geweest zijn, dit “sarcasme en fatalisme in éen woord.”2 Het lijkt vroom, jezelf op deze manier te onderwerpen aan het onvermijdelijke noodlot, maar het is in feite een slap excuus om jezelf in plaats van als (mede)dader als onschuldig slachtoffer af te schilderen. De niet-religieuze variant daarvan kennen ook wij in alle soorten en maten!

Ezechiël poneert hier tegenover de stelling, dat ieder mens zelf persoonlijk verantwoordelijk is voor de gevolgen van zijn of haar daden. Dat is een wijze van denken die ons modern overkomt en voor ons gemeengoed is, althans in theorie, in de praktijk hebben ook wij onze methoden om schuld af te schuiven op voorgangers, slechte voorbeelden, erfelijke belasting enzovoorts. Maar zit daar toch ook niet iets in? Is een mens ook niet product van zijn jeugd, erfelijk– en opvoedingsfactoren die ons veel meer beïnvloeden dan we waar willen hebben? En is het ook geen bijbelse gedachte? De geoefende kerkganger zal zich onmiddellijk teksten herinneren over God die “de ongerechtigheid der vaderen bezoekt aan kinderen en kindskinderen, aan het derde en vierde geslacht” (Ex. 20:5; 34:7; Num. 14:18; 2 Sam. 21:1 10).

Je vraagt je af, of een collectief denken over zonde en schuld, dat toch ook bijbels is, niet juist het denken dat Ezechiël hier bestrijdt in de hand heeft gewerkt. Liever dan de discussie meteen plat te slaan door het “spreekwoord” als een onjuiste uitleg van zulke teksten te zien,3 zou ik willen stellen dat ook de Exodusteksten een waarheidselement bevatten, waar het gaat om de manier waarop een mens mede bepaald is door omstandigheden en vorige generaties. De Ezechiëltekst protesteert echter, wanneer deze waarheid misbruikt wordt om de menselijke verantwoordelijkheid op te heffen. Daarmee wordt ook, zij het impliciet, forse kritiek uitgeoefend op de collectieve straffen die enkele keren voorkomen, bijvoorbeeld Numeri 16 (Datan en Abiram worden inclusief hun gezinnen door de aarde verzwolgen) en Jozua 7 (Achan, die zich vergrijpt aan wat onder de ban ligt, wordt met heel zijn familie omgebracht); een duidelijk voorbeeld van binnenbijbelse discussie

De verzen 5-20, die het leesrooster overslaat, geven omstandig twee voorbeelden: een rechtvaardige wiens zoon een loopje neemt met alle geboden, en het omgekeerde. Verzen 21-25 nemen een nieuw element op: de blijvende mogelijkheid van omkeer. Dat betekent, dat de zondaar niet vastgeprikt wordt op zijn zondigheid, maar dat altijd gerekend wordt met de mogelijkheid dat hij van zijn dwaalwegen terugkeert. Let op de termen: zonde wordt hier in zijn uiterste consequentie gezien, de dood. Het lijkt me waarschijnlijk dat hier niet aan de doodstraf is gedacht, maar dat een fundamentele waarheid wordt aangeroerd: zonde bouwt niets op dat blijvend is, leidt naar het niets, dus uiteindelijk naar de dood.

Kies het leven

De slotverzen van Ezechiël 18 zijn het meest profetisch: een oproep tot omkeer en tot een keuze voor het leven (vgl. Deut. 30).4 Niemand kan zich van tevoren als “rechtvaardige” afficheren en daar rechten aan ontlenen; maar, niemand hoeft zich ook klemgezet te weten onder de doem van moeten zondigen of een reeds bij voorbaat vaststaand oordeel: “bekeer je en leef!” (Ez. 18:32).

Noten

1: Er is veel meer te zeggen over de verhouding tussen die beide teksten. Zie H. Leene, “Ezekiel and Jeremiah: promises of inner renewal in diachronic perspective”, in: J.C. de Moor, H.F. van Rooij (eds) Past, Present, Future. The Deuteronomistic History and the Future (OTS XLIV) . Leiden/Boston (Brill) 2000, pp. 150-175, i.h.b. 170v. Leene pleit ervoor dat Jeremia afhankelijk is van Ezechiël, hier is het verhaal nog ongepolijster, de Jeremia-tekst is meer doorgetheologiseerd.

2: M. Dijkstra, Ezechiël I, Een praktische bijbelverklaring (Tekst en Toelichting) Kampen (Kok) 1986, 169.

3: Zo geregeld in de commentaren.

4: Zie over deze tekst in verhouding tot andere teksten waarin het om een nieuw hart gaat, vooral Eep Talstra, artikel in de herdenkingsbundel voor Henk Leene (ACEBT SuppS). Bergambacht (2VM) 2015, nog te verschijnen. Reactie op Henk Leene, *Newness in Old Testament Prophecy

An Intertextual Study. Leiden (Brill) 2013.

Scroll naar boven